Molens en gemalen

Een groot deel van Nederland ligt onder de zeespiegel. Dat geldt zeker ook voor Alkmaar en omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat overtollig water wordt afgevoerd, waardoor bewoning mogelijk is. Vanaf de vroege middeleeuwen zijn hier verschillende hulpmiddelen voor ontworpen.

De windwatermolen zorgde er vanaf de 15e eeuw voor dat het land droog en bewoonbaar werd en bleef, maar deze methode had zijn nadelen. De windwatermolen had een beperkte capaciteit en was afhankelijk van wind.

Toen de stoommachine en verbrandingsmotor hun opmars maakten, werd gekeken of dat een beter alternatief zou kunnen zijn voor bemaling. De stoombemaling ontwikkelde zich in de 19e eeuw mondjesmaat. Stoommachines kunnen voornamelijk grote vermogens leveren, waardoor ze vooral geschikt waren voor grotere gemalen. Maar zelfs bij de grotere polders hikten veel polderbestuurders op tegen de hoge brandstofkosten.

Innovaties rond de windaandrijving waren er ook nog steeds, zoals de Herkules molens (uit Amerika) en Bosmannetjes, die tegen lage kosten hun nuttige werk deden.

Opvoerwerktuigen

Windbemaling werkt door het gebruik van een scheprad en een vijzel, maar met de komst van stoombemaling kwamen er vele soorten opvoerwerktuigen bij. Deze zijn te verdelen in twee categorieën.

  • In de eerste categorie wordt het water in delen ‘opgetild’, dit wordt verdringing genoemd. Het scheprad, de vijzel en de plunjerpomp zijn hier onderdeel van.
  • In de tweede categorie wordt er stroming gecreëerd door een verschil in druk, dat veroorzaakt wordt door een propeller/waaier in een pomphuis. Hierbij horen de centrifugaalpomp, schroefpomp en schroefcentrifugaalpomp.

Al deze verschillende opvoerwerktuigen hebben een ander opvoerbereik, capaciteit en rendement, waardoor ze voor verschillende gebieden gebruikt worden.

De windbemaling werd rond 1860 versterkt door het gebruik van de zuigerpomp en de centrifugaalpomp. De zuigerpomp bleef niet lang in werking, maar de centrifugaalpomp wordt vandaag de dag nog veel gebruikt.

De Harlingse machinefabriek Harmens & Penning introduceerde de centrifugaalpomp op de Nederlandse markt, een Britse uitvinding uit 1851. Twintig jaar later waren er al meer dan 400 centrifugaalpompgemalen in Nederland, aangedreven op stoomkracht.

De centrifugaalpomp is vanaf de introductie erg populair geworden en is dat nog steeds.

Vanaf 1915 wordt er gebruik gemaakt van de schroefpomp voor kleinere en middelgrote capaciteiten.

Een variant van de schroefpomp wordt de bulbpomp genoemd. Deze kan een zeer grote capaciteit bereiken bij een kleine opvoerhoogte.

De schroefcentrifugaalpomp is een combinatie van de pompwaaiervorm, centrifugaalpomp en schroefpomp, die in 1930 zijn intrede doet.

Aandrijfwerktuigen

Windaandrijving bracht beperkingen met zich mee, maar na de uitvinding van de stoommachine konden deze worden overkomen door stoom als aandrijving te gebruiken. Het duurde tot 1860-1870 voordat deze nieuwe aandrijfmethode veelvuldig werd gebruikt. De verticale stoommachines waren namelijk moeilijk te combineren met de scheprad- en vijzelpompen die werden gebruikt bij windbemaling.

Doordat door de krukas constructie de beweging van de stoommachine kon worden omgezet van op en neer naar een draaiende beweging, in combinatie met de centrifugaalpomp, nam het aantal stoomgemalen toe in de periode van 1870-1885.

Vanaf de 20e eeuw verschenen er nieuwe aandrijfwerktuigen, met in 1900-1930 de zuiggasmotor, 1904-1960 de dieselmotor en vanaf 1910 de elektromotor. Ook dual-fuel motoren en aardgasmotoren deden hun intrede. Een hybride dieselelektrische aandrijfvorm werd ook gebruikt vanaf dit tijdperk. Rond 1910 begon het proces waarin de stoommachines werden verwijderd uit de stoomgemalen en werden vervangen door een dieselmotor.

In 1930 was het elektriciteitsnet in heel Nederland zo betrouwbaar geworden dat de elektromotor aan populariteit won. Daardoor werd steeds minder vaak gekozen voor een gemaal aangedreven door een dieselmotor.

Vanaf het einde van de 20 eeuw werden de meeste dieselmotoren vervangen door elektromotoren. Soms bleef de dieselmotor dan bestaan voor de aandrijving van een noodaggregaat, voor het geval de stroom zou uitvallen. Pure dieselgemalen worden steeds zeldzamer.

Keuzes in Overdie-Achtermeer

Na de brand van de poldermolen van de Overdie-Achtermeer in 1886 kozen de ingelanden ervoor om de verbrande molen te vervangen door een tweedehands exemplaar uit de Beemster. Dit terwijl er in de omgeving al moderne stoomgemalen dienst deden die poldermolens hadden vervangen. Zo was bij de Boekelermeer en Oosterzijpolder enkele jaren daarvoor een stoomgemaal gekomen.

In 1904 krijgt de Nieuwe Niedorper Polder het eerste dieselgemaal van Nederland, en mogelijk van de wereld. De installatie wordt geleverd door Werkspoor. Tussen 1904 en 1912 zijn er nog ruim twintig polders die overschakelen op deze nieuwe techniek.

Als de poldermolen van Overdie-Achtermeer in augustus 1912 opnieuw door brand wordt verwoest, zijn de geesten rijp om afscheid te nemen van de windtechniek. Op 25 september 1912 stemden elf ingelanden voor een nieuwe windmolen, twintig kozen voor vervanging door een dieselgemaal.

Op 14 november 1912 werd bij Werkspoor een dieselmotor besteld met een centrifugaalpomp. De Alkmaarse architect Laurens Groen kreeg de opdracht een machinegebouw te ontwerpen hiervoor.

In de polder Overdie-Achtermeer werd het dieselgemaal in 1988 buiten gebruik gesteld en opgevolgd door een elektrisch gemaal. Dat proces werd versneld doordat de machinist in 1984 met pensioen ging.